Tekst: Ton Crijnen, journalist, historicus en biograaf van Schaepman 

Dia 1: bij de aankondiging 

Dia 2: start lezing, Schaepman en Ariëns 

Dit is het tragische verhaal van de stukgelopen verstandhouding tussen twee priesters: Alfons Ariëns en Herman Schaepman. Beiden waren ze prominente sociale voorvechters in het rooms-katholieke Nederland van de tweede helft van de negentiende eeuw. En ogenschijnlijk vrienden voor het leven. Toch kwamen ze na verloop van �jd onverzoenlijk tegenover elkaar te staan. Een verschil in karakter en maatschappelijke visie waren de voornaamste oorzaken van deze vervreemding. 

De twee mannen kenden elkaar al vanaf de tijd dat de jonge Ariëns, zoon van een Utrechtse advocaat, rond 1880 op grootseminarie Rijsenburg ging studeren. Daar kreeg hij te maken met professor Schaepman, in de volksmond ‘de Doctor’ genoemd. Die doceerde er algemene kerkgeschiedenis en was een beroemdheid, zeker binnen rooms-katholiek Nederland. Ze verloren elkaar tijdelijk uit het oog toen Ariëns, inmiddels tot priester gewijd, in 1882 naar Rome vertrok om er dogmatiek te gaan studeren. Na zijn promotie tot doctor in de theologie maakte hij een reis door Italië. Op die tocht zag hij de erbarmelijke werk- en leefomstandigheden van de Italiaanse arbeiders, onder meer in de zwavelmijnen op Sicilië. In 1886 terug in Nederland, benoemde aartsbisschop Snickers van Utrecht Ariëns tot kapelaan in de St. Jacobusparochie van Enschede. Daar werd zijn sociale bewustzijn, al gewekt tijdens de lange Italiaanse reis, nog meer getriggerd toen hij zag hoe de straatarme Twentse werklieden werden uitgebuit door de textielfabrikanten. 

Dia 3; Paus Leo XIII, Don Bosco 

In 1887 was Ariëns weer in Rome, deze keer aan het hoofd van een groep parochianen. De reis hield verband met de viering van het vijtiigjarig priesterschap van paus Leo XIII. Het gezelschap werd door hem in audiëntie ontvangen. Op verzoek van Ariëns sprak hij daarbij zijn zegen uit over diens sociale arbeid. 

De kapelaan ontmoete in Rome ook de priester Giovanni Bosco, beter bekend als Don Bosco, die in 1929 door Pius XI heilig zou worden verklaard. Don Bosco bekommerde zich om het lot van de verpauperde jongeren in Turijn. Ariëns wilde weten hoe zijn Italiaanse collega dat aanpakte. Hij hoopte daaruit lessen te trekken voor de situatie in zijn eigen stad. 

Dia 4: De Krim in Enschede 

Daar leefde een arbeidersbevolking die slecht gevoed, gekleed en gehuisvest was. Buurten als De Krim en Sebastopol waren berucht vanwege het alcoholisme, de ontucht en de criminaliteit die er heersten. Grotendeels het gevolg van de daar heersende armoede. De arbeiders en hun gezinnen verdienden te weinig om te kunnen leven en net te veel om dood te gaan. 

Onderzoek wijst uit dat Enschedese wevers in 1890 per week, omgerekend, 6 euro, 25 verdienden; dus ruim één euro per dag. Ook voor die �jd was dat heel weinig. Elders, in steden als Almelo, Hengelo en Oldenzaal, lag het weekloon nog één tot twee euro lager. Daarvoor moest men gemiddeld zes dagen van elk elf uur werken. Met een dagelijkse rustijd van één uur. Het werk gebeurde zonder enige bescherming tegen de stoffige, vochtige, uiterst rumoerige en gevaarlijke – omstandigheden die er toen in de fabrieken heersten. Bedrijfsongevallen kwamen zeer regelmatig voor, waarbij In geval van langdurige invaliditeit of bedrijfsziekte geen of een minimale financiële compensatie werd gegeven. Voorzieningen voor de oude dag, zo men die al bereikte, bestonden niet. Kinderarbeid boven de elf jaar kwam zeer geregeld voor. 

Dia 5 a: Bisschop von Keteler 

Schaepman was al eerder dan Ariëns sociaal bewust geworden. Het exacte moment waarop hij besefte dat de katholieke arbeiders één vuist dienden te maken tegen de heersende klasse die hen uitbuitte, valt moeilijk aan te geven. Evenmin als het ogenblik waarop hij zich realiseerde dat hij in die maatschappelijke strijd een duidelijke rol had te vervullen. Twee dingen zijn echter zeker: a) het sociale gedachtegoed van de bisschop van Mainz, Wilhelm von Keteler, heeft daartoe een belangrijke aanzet gegeven. Net als trouwens de verlichte katholieke denkrich�ng, samengevat als ‘de School Luik- Fribourg’, onder leiding van bisschop Doutreloux uit het Belgisch-Wallonische Luik en kardinaal Mermillod uit het Zwitserse kanton Fribourg. En b) de sociale bezinning van Schaepman en Ariëns voltrok zich al vóór het verschijnen van Rerum Novarum, de sociale encycliek van paus Leo XIII in 1891. Doel van deze encycliek was de rooms-katholieke gemeenschap te dwingen zich te bezinnen over een eigen aanpak van het arbeidersvraagstuk. Om zo de individualistisch getinte, 19de eeuwse samenleving om te vormen tot een solidaristische. 

De katholieke arbeiders organiseerden zich aanvankelijk vooral buiten bereik van de r.-k. kerk. Met als gevolg dat de katholiciteit onder hen daalde, van 53 % in 1850 naar amper 40 % in 1900. Hierdoor begon onder de Nederlandse bisschoppen en de lagere clerus aarzelend het besef te groeien dat katholieke actie noodzakelijk was. Al bleek de manier waarop ze de arbeiders benaderden aanvankelijk weinig effectief. 

Dia 6: - Bij Klikken verschijnt het citaat Schaepman in beeld 

Geregeld geconfronteerd met tegenwerking van kerkelijke zijde, schreef Schaepman op 3 maart 1889 aan Ariëns: 

‘Daarom vrees ik dat de eigenlijke sociale beweging onder de katholieken nooit goed zal gaan. Zeker in Noord-Brabant denkt het merendeel van de clerus dat het voldoende is de mensen vroom en bedaard te houden.’ 

Met dit soort aansporingen wist de Doctor Ariëns voor zijn concrete sociale plannen te winnen. Die stichte op 24 november van dat jaar, samen met een groep arbeiders, de Katholieke Werkliedenvereeniging Sint Joseph. Het was de eerste katholieke vereniging in Nederland die zich uitsluitend op arbeiders richtte. 

Ariëns had eerst aartsbisschop Snickers om toestemming gevraagd. Hoewel sociaal betrokken weigerde deze aanvankelijk, onder het motto dat er al genoeg rooms- katholieke verenigingen in Nederland waren. Hij ging overstag toen Ariëns uitlegde dat die verenigingen niet aansloegen bij arbeiders. 

Dia 7: Mgr. Snickers 

Mgr. Snickers gaf Schaepman opdracht de statuten voor de vereniging op te stellen en rechtspersoonlijkheid aan te vragen bij het ministerie in Den Haag. De Doctor ging, met assistentie van Ariëns, enthousiast aan de slag. Hij legde vast dat alleen arbeiders lid van de Katholieke Werkliedenvereniging mochten worden. Het bestuur, inclusief de voorzitter, diende eveneens uit werklieden te bestaan. 

De bestuursleden zouden slechts voor één jaar worden gekozen. Op die manier konden zoveel mogelijk arbeiders in betrekkelijk korte tijd bestuurservaring opdoen. Alleen de 

secretaris bleef langer aan, om op die manier de continuïteit binnen de leiding van de vereniging te waarborgen.
Op advies van Schaepman benoemde aartsbisschop Snickers Alfons Ariëns tot geestelijk adviseur. Die had gedacht dat hij voorzitter zou worden, maar daar stak de Doctor een stokje voor. Dat werd een arbeider. Ook was hij tegen de door Ariëns doorgezette benoeming van een hoofdonderwijzer in het bestuur. ‘Haal er toch geen schoolmeester in, laat de mensen’, hij bedoelde: de arbeiders, ‘het zelf doen!’ was zijn reactie. De werklieden moesten volgens hem zich in eigen kring emanciperen, zonder tussenkomst van buitenstaanders. Hij zag dit als dé oplossing voor het sociale vraagstuk en wenste hierin geen concessies te doen. Menig priester had er echter moeite mee om de leiding over te laten aan leken. Maar doordat elke katholieke werkliedenvereniging een geestelijke adviseur kreeg, hield de clerus de zaken toch stevig onder controle. 

Dia 8a: Textielfabriek Moesman/Ter Kuile 

Op 28 februari 1890 brak er in Enschede een grote staking uit bij de textielfirma Morsman en Ter Kuile. Dit als gevolg van het als oneerlijk ervaren ontslag van een werknemer. De leden van de door socialisten gedomineerde Wevers- en Spinnersbond ‘Vooruit’ legden daarop het werk neer. Onder hen bevonden zich ook protestantse en katholieke arbeiders. De stakers eisten dat de directie het ontslag zou terugdraaien, de lonen zou verhogen en het heersende boetestelsel zou versoepelen. Ariëns voorzag echter dat de arbeiders aan het kortste eind zouden trekken. Ze waren de staking slecht voorbereid begonnen, zonder stakingskas, en leden daardoor al na korte tijd honger. Hij bemiddelde, en op 13 mei gingen de arbeiders weer aan het werk. 

Dia 8 b- Klikken voor citaat Schaepman 

De socialistische voorman Domela Nieuwenhuis gaf de schuld van het afbreken van de staking aan ‘de sluwe machinaties van een geestelijke’, waarmee hij Ariëns bedoelde. Schaepman daarentegen prees de kapelaan, maar waarschuwde: 

Ge hebt zo pas een kolossaal succes behaald. Gij zijt een publiek persoon geworden. Gij moet het voor sommigen niet te veel worden. Onze oude heerooms kennende vrees ik dat onze deken [hij bedoelde Meurkens] mooi jaloers zal wezen en dat niet weinig oudere buurtheren hem versterken zullen in de meening dat zo’n kapelaan [Ariëns dus] een ongeluk is. 

De Doctor doelde op de mogelijkheid dat Meurkens Ariëns tegen diens wil zou laten overplaatsen. De deken schijnt dat ook van plan te zijn geweest, maar door zijn plotseling overlijden kwam daar niets van terecht. Met diens opvolger de gemoedelijke Gerard Smithuis, kon Ariëns veel beter overweg. De Doctor vond dat de rooms-katholieke arbeiders bij arbeidsconflicten via onderhandelingen met de betrokken werkgever tot overeenstemming moesten zien te komen. Hij volgde daarmee Rerum Novarum. Die noemde de socialistische klassenstrijd ‘een waanidee’. 

In de begintijd van de katholieke werkliedenvereniging in Enschede kwamen de leden bijeen in een schoollokaal, daarna in het achterzaaltje van een restaurantje en uiteindelijk in een groter vertrek van een andere uitspanning. Onder het genot van een kop koffie - sterke drank werd niet geschonken - konden ze daar samen biljarten, kaarten, kegelen, dammen, schaken en eten. 

Ook was er gelegenheid om te leren lezen en schrijven, toneel te spelen en geestelijke vorming op te doen. Zaken waar ze in de armoedige sfeer van thuis niet aan toekwamen. Ariëns hoopte hen geestelijk te vormen en te voorkomen dat de mannen hun geld ‘verdronken’ in de kroeg. Met rampzalige gevolgen voor zichzelf en voor hun vrouw en kinderen. 

Het wijdverspreide alcoholisme bij mannen, en soms ook vrouwen, was rechtstreeks gerelateerd aan hun slechte leef- en werkomstandigheden. Veel arbeiders probeerden hun dagelijkse misère tijdelijk te verdringen met het drinken van jenever. Reden waarom Ariëns zich zo fel richtte tegen alcoholmisbruik, een onderwerp dat Chris Dolls in de vorige Ariënslezing uitvoerig aan de orde hee� gesteld. 

Dia 9b – Klikken voor citaat Schaepman 

Aanvankelijk kreeg Ariëns Schaepman niet mee, getuige diens verzet tegen de drankwet van 1 november 1881. Hij zag er het nut ervan niet in en zei daarom in de Tweede Kamer: 

‘Op dit ogenblik is het mode om in onze Nederlandse natie eene natie van lieden te zien die misbruik maken van sterken drank, en het is te gelijker tijd mode om tegen dat misbruik den sterken arm van den Staat in te roepen.’ 

Nadat de anti-alcoholwet was aangenomen spotte de Doctor dat dit was gebeurd ‘nadat de hooge heeren allemaal goed gedineerd hadden, dus door dronken mensen.’ Ook beweerde hij dat regelmatig een glaasje alcohol drinken goed was voor het hersen- en zenuwgestel. 

Iin zijn laatste levensjaren raakte ook Schaepman steeds meer overtuigd van de rampzalige gevolgen van alcoholmisbruik. Die ommekeer voltrok zich mede onder invloed van Ariëns. Al noemde hij geheelonthouders, zoals de kapelaan, ‘lastige heiligen’. 

Dia 10 a: Voorbeelden van Cuypers 

Terug naar de Katholieke Werkliedenvereniging. Op de wat langere termijn werd de toeloop van arbeiders zo groot dat men naar een eigen behuizing moest omzien. Daarvoor was veel geld nodig. In augustus 1890 had Ariëns voldoende ervan bijeen gebedeld om een stuk grond te kunnen kopen en te starten met de bouw van een eigen verenigingscomplex. 

Voor dat laatste nam hij de jonge architect Jos Cuypers in de arm. Die was de zoon van de befaamde katholieke architect Pierre Cuypers. 

Dia 10 b – klikken voor citaat Schaepman 

Dat kwam de kapelaan direct op een afkeurende brief van Schaepman te staan: 

Je hebt een domme zet gedaan. 
Die jonge Pierre Cuypers komt je veel te duur te
staan. Van eenvoudig bouwen heeft hij
geen begrip. Ge zult je spullen peperduur moeten kopen in Roermond. Ik ben een groot bewonderaar van Cuypers, maar ik meen toch dat je een beetje wijzer had moeten zijn. 

Dia 11a: Josephgebouw 

Ariëns zette door, maar ontdekte al snel dat zijn voormalige prof. gelijk had. Pierre Cuypers’ idee van een eigen onderkomen bleek veel te duur en was uitermate onpraktisch van opzet. Toch werd hierover tijdens de plechtige opening van het nieuwe, met vlaggen en vaandels versierde verenigingsgebouw, op zondag 22 november 1891, met geen woord gerept. 

Schaepman hield tijdens de inwijding van het gebouw een grote feestrede. Daarin benadrukte hij het belang van een eigen onderkomen voor arbeiders. Volgens hem was met de bouw van het nieuwe verenigingshuis ‘een daad van de schoonste betekenis volbracht’. En hij zei vervolgens: 

Dia 11 b - Klikken voor citaat Ariëns 

Dit huis is nog iets anders dan een tent of een hut. Een tent is de woonstede van den zwerver, een hut de schuilplaats van den arme. Tent en hut zijn de beelden van zwerven en lijden, een huis is het beeld van eigendom, van recht. 

Ariëns die de bijeenkomst had geopend, sloot deze ook. Hij maakte eerst, onder daverend applaus, zijn leermeester nog tot erelid van de Werkliedenvereeniging.
Vooral dankzij de activiteiten van Ariëns en Schaepman begonnen hoe langer hoe meer katholieke arbeiders in het aartsbisdom zich te verenigen. Zo ontstond een reeks plaatselijke katholieke werkliedenverenigingen: in Almelo, Borne, Hengelo, Zwolle en Utrecht. Voor die laatste afdeling schreef Schaepman de statuten. 

Dia 12: Afbeelding Sint Severus 

De mislukte staking bij Ter Kuile en Morsman had Ariëns geleerd dat de Katholieke Werkliedenvereeniging onvoldoende was toegerust om slagvaardig te kunnen optreden. Haar opzet en streng-katholieke signatuur leidden ertoe dat sommige roomse arbeiders zich meer aangetrokken voelden tot de neutrale of de socialistische bond dan tot de eigen katholieke vereniging. Ze wensten namelijk niet door geestelijke ‘heerooms’ te worden bevoogd. 

Ariëns gaf op 14 januari 1891 de aanzet tot het oprichten van de Twentsche R.K. Fabrieksarbeidersbond Sint Severus. Deze was bedoeld als een aanvulling op de Rooms-Katholieke Werkliedenvereeniging. 

In tegenstelling tot de vereniging die zich meer concentreerde op geestelijke zorg, ontspanning en educatie, stond voor de nieuwe fabrieksarbeidersbond de sociale strijd centraal. Zonder direct, zoals de socialisten, naar het wapen van de werkstaking te grijpen. 

Ariëns stelde bij de arbeidersbond minder strenge eisen aan het katholicisme van de leden dan bij de werkliedenvereniging. 

En hij schrapte de geestelijk adviseur. Evenmin bestond de verplichting om zich als bondslid ook bij de Katholieke Werkliedenvereeniging aan te sluiten. De wat lossere band die bij de bond heerste trok veel katholieke arbeiders aan. 

Dia 13: Gebouw katoenwerkersbond Unitas 

Schaepman vond, net als de Nederlandse bisschoppen, de aartsbisschop voorop, dat Ariëns veel te veel toegaf aan de verlangens van de arbeiders.
De standsorganisatie - in casu de Werkliedenvereeniging - was volgens de Doctor de grondslag van de rooms-katholieke arbeidersbeweging. Zij diende een nieuwe rechtsorde te scheppen. Want’, zo hield hij de katholieke arbeiders voor, ‘ik wens aan Nederland te geven een school van werklieden met rotsvast geloof en kennis, die de plichten, maar ook de rechten kent en deze weet te verdedigen.’ 

De vakorganisatie - lees: de R.K. Fabrieksarbeidersbond - diende in zijn ogen slechts een ondergeschikte rol te spelen en zich uitsluitend bezig te houden met het behartigen van de materiële belangen van de arbeiders: kortere werktijden, hoger loon, zondagsrust, verzekering tegen ongevallen, et cetera. En ze moest nadrukkelijk katholiek zijn. Vooral dat laatste druiste ín tegen de pragmatische opvattingen van Ariëns. 

Drie jaar later vormde hij de Fabrieksarbeidersbond om tot de Twentse R.K. Katoenbewerkersbond Sint Severus. Die was, nog meer dan zijn voorganger, wat we nu een vakbond zouden noemen. En van een onderschikking aan de Werkliedenbond moest hij niets weten omdat dit contrapositief zou werken.

De Doctor daarentegen was bang dat deze scheiding tussen vak- en standsorganisaties navolging zou krijgen. Met als gevolg dat hierdoor volgens hem de eenheid binnen de katholieke arbeidersbeweging zou worden ondermijnd. Ook speelde een rol dat hij geen machtsvorming duldde die buiten hem om ging. Ook hier was volgens Schaepman slechts één visie de juiste: die van hem! 

Ariëns gaf niet toe. Hij zocht, naar Duits voorbeeld, zelfs aansluiting bij protestantse arbeidersorganisaties. Dat was bijna letterlijk vloeken in de kerk. Maar Ariëns deed dit om twee redenen. Allereerst omdat veel werkgevers probeerden rooms-katholieke en protestantse werklieden tegen elkaar uit te spelen, maar ook omdat hij met dit confessioneel samengaan een breder front hoopte te vormen tegen de machtiger wordende socialistische beweging en de zeer arbeidersvijandige Enschedese Fabrikantenvereniging. 

Als geestelijk raadsman van de katholieke tak van de interconfessionele bond Unitas en redacteur van het vakbondsblad, de Katholieke Werkman, liet Ariëns zich bij de staking in Almelo indirect stevig gelden. Maar omdat zijn bemoeienissen dikwijls ondoorzichtig en soms zelfs tegenstrijdig waren, veroorzaakten ze binnen de gelederen van de confessionele arbeidersbeweging flink wat spanningen. 

Dia 14: Krantenknipsel 

Op 23 oktober 1893 werden de lokale werkliedenverenigingen in het Utrechtse aartsbisdom, op initiatief van Schaepman, en uiteraard met toestemming van aartsbisschop Snickers samengevoegd tot één federatieve Diocesane Bond van Rooms-Katholieke Werkliedenverenigingen. Dat gebeurde op een massale feestelijke bijeenkomst in het centrum van Zwolle.

Schaepman benadrukte bij die gelegenheid dat het hier ging om de oprichting van een federatie van katholieke standsorganisaties, waarbij elke plaatselijke afdeling haar eigen zelfstandigheid behield. De nieuwe bond, zo kondigde de Doctor aan, zou zich gaan bezighouden met de geestelijke, kerkelijke én ideële belangen van de katholieke arbeiders. Ook alle leden van de vakbond Sint Severus moesten nu tevens verplicht lid zijn van de Diocesane werkliedenvereniging. De katholieke vakbeweging werd hierdoor nadrukkelijk in de federale, rooms-katholieke standsorganisatie opgenomen. Ariëns vond dat dubbele lidmaatschap een dwangmaatregel. Hij was bang dat de sociale-belangen van de leden van de vakorganisatie ondergeschikt zouden worden gemaakt aan de maatschappelijke van de werkliedenvereniging. En hij kreeg gelijk. De katholieke stands- en vakorganisaties raakten, overal in Europa, maar vooral in Nederland verwikkeld in een hevige competentiestrijd, wat leidde tot structurele verzwakking. Behalve het aartsbisdom Utrecht ging alleen het bisdom Den Bosch mee met het idee van werkliedenverenigingen. De bisdommen Breda en Roermond volgen het voorbeeld van Haarlem. Daar had de bisschop een katholieke Volksbond opgericht waarvan zowel werknemers als werkgevers lid waren. 

Dia 15: Kardinaal Manning 

De eerste algemene ledenvergadering van de nieuwe Diocesane werklieden Bond vond plaats in november 1893. Maar liefst achthonderd aanwezigen luisterden in Deventer naar beschouwingen over het verenigingsleven, de zondagsrust en werkloosheid. Ariëns hield een verhandeling over de sociale leer van de Engelse kardinaal Henry Edward Manning. Afsluitend was er ’s avonds een toneelvoorstelling. Schaepman kwam pas halverwege de dag binnenstormen, zich verontschuldigend dat hij de trein had gemist. Hij deelde de aanwezigen mee dat de aartsbisschop, toen nog Snickers, hem tot geestelijk adviseur had benoemd. De aanwezigen juichten. 

Dia 16: Schaepman en Snickers 

Later bleek dat de Doctor helemaal geen treinvertraging had opgelopen. Hij was eerst bij de Maliebaan langs gegaan voor een onderonsje met mgr. Snickers. Zo was hij geestelijk adviseur geworden en kreeg hij daardoor binnen de bond veel macht. De aartsbisschop had bij zijn keuze laten meewegen dat Schaepman door het lidmaatschap van de Tweede Kamer en zijn relaties in het Vaticaan veel en belangrijke invloed bezat. Ariëns had echter gehoopt dat Schräder, kapelaan in Utrecht en een vertrouweling van hem, als geestelijk adviseur zou worden benoemd, maar Schaepman zete hem nu met deze stiekeme manoeuvre de voet dwars. 

Eind 1894 richtte Alfons Ariëns in de stad Haaksbergen, in de buurt van Hengelo, een arbeiderscoöperatie op. Hij deed dit na een arbeidsconflict bij de textielfabriek van D. Jordaan & Zonen. Daarbij zette de directie 41 katholieke arbeiders op straat, zogenaamd wegens gebrek aan werk. Maar in werkelijkheid omdat ze klaagden over de slechte arbeidssituatie. 

Voor de ontslagen mannen was er in heel Haaksbergen en omgeving geen ander werk te vinden. De directies van alle bedrijven in die streek trokken namelijk één lijn en weigerden de ontslagen arbeiders in dienst te nemen.
In een poging de veertig mannen te helpen liet de kapelaan zich inspireren door de geschriften van de eerdergenoemde Duitse bisschop von Keteler. Deze had arbeiderscoöperaties dé oplossing van het sociale vraagstuk genoemd. En zo ontstond in Haaksbergen de coöperatieve rooms-katholieke weverij ‘De Eendracht’. 

Ariëns hoopte op steun van Schaepman. Die kwam er ook. De Doctor bezorgde hem literatuur die hij zelf had geraadpleegd voor een lezing in Rotterdam over von Keteler. Én hij schreef de statuten van de weverij. Binnen negen maanden bracht Ariëns negenduizend gulden bijeen via het uitgeven van aandelen. 

Dia 17: De Eendracht 

De Eendracht belichaamde een vorm van arbeiderszelfbestuur waarbij de werknemers meebeslisten over de gang van zaken in het bedrijf. Daarnaast deelden ze in de opbrengsten. Drie van de bij Jordaan ontslagen arbeiders hadden de leiding. Ariëns was boekhouder, vertegenwoordiger en toezichthouder tegelijk. 

Men schafte tweedehands weefgetouwen aan en zocht naar afzetmogelijkheden. Maar beide activiteiten hadden zo hun eigen problemen. De tweedehands-apparatuur produceerde een geringere kwaliteit. Daarnaast zette Jordaan de afnemers onder druk om geen stoffen van de Eendracht in te kopen. Vroom & Dreesmann die wel bereid was dat te doen, eiste echter te veel korting. Als gevolg van al deze tegenslagen ging de coöperatie al na twee jaar bijna failliet. 

In een poging het tij te keren besloot men over te schakelen op stoom. Om die modernisering door te kunnen voeren moest de coöperatie, lees: voornamelijk Ariëns, nieuwe machines aanschaffen en zich daardoor zwaar in de schulden steken. Het duurde twee jaar voordat hij de laatste schuldeiser had afbetaald. Ariëns moest zelfs de dure miskelk verkopen die hij bij zijn priesterwijding van de familie had gekregen. Later zouden parochianen die voor hem terugkopen. 

De onderneming slokte heel veel tijd, energie en aandacht van Ariëns op. Met als gevolg dat andere projecten erbij inschoten. Dit alles mocht, wat de Eendracht betreft, uiteindelijk toch niet baten. In 1908 moest het bedrijf worden opgeheven. 

Dia 18 a: Foto Adolf Ariëns 

Rond het midden van de jaren negentig van de negentiende eeuw stond Ariëns op het hoogtepunt van zijn invloed als katholieke sociale voorman. Hij ontwikkelde zich binnen de sociale beweging tot een nationale figuur. Maar dit uitspreiden van zijn vleugels leidde niet alleen tot spanningen binnen zijn eigen achterban, maar ook tot problemen met de kerkleiding. Op 4 april 1896 vormde Sint Severus, samen met twee lokale Enschedese protestantse bonden, de Algemeen-Christelijke, Interconfessionele Twentse Katoenbewerkersbond Unitas. Dit gebeurde op aandringen van Ariëns, maar tegen de wil van Herman Schaepman en de Nederlandse bisschoppen. Ondanks zijn bezwaren was de Doctor toch bereid de vaandels van de nieuwe bond te wijden. Hij deed dit overigens pas nadat hij van Ariëns de nadrukkelijke verzekering had gekregen dat het hier slechts ging om een federatieve samenwerking. Sint Severus zou, aldus Ariëns, zijn onafhankelijkheid behouden. 

Dit nam bij Schaepman echter niet helemaal de vrees weg dat de katholieke bond uiteindelijk toch zou opgaan in een interconfessioneel geheel, waardoor hij zijn rooms-katholieke identiteit alsnog zou verliezen. De nieuwe aartsbisschop Hendrik van de Wetering, bijgenaamd ‘IJzeren Hein’, deelde die vrees. 

In 1897 brak in Almelo een fel arbeidsconflict uit bij de Almelose textielfabriek Hedeman. Deze maakte stoffen voor de Hema en V&D. De fabrikant weigerde een geëiste loonsverhoging en besloot drie vakbondsleden ‘uit te sluiten’. (lees: te ontslaan) Daarop legden alle vaste arbeiders het werk neer en ging Unitas bij de staking samenwerken met de socialisten van Domela Nieuwenhuis. Wat tegen de wens van de bisschoppen was. 

Hoewel Ariëns niet rechtstreeks met de staking te maken had, speelde hij toch een belangrijke rol als officieuze raadsman van Unitas en als redacteur van de Katholieke Werkman, het bondsblad van Sint Severus. Zijn ondoorzichtige en zelfs tegenstrijdige activiteiten leidden tot spanningen binnen de confessionele arbeidersbeweging. Met als gevolg dat zijn eigen informele leiderspositie bij Unitas sterk verzwakte. 

Dit had ook zijn negatieve weerslag op de verstandhouding tussen Ariëns en Schaepman. Die was toch al geruime tijd aan het verslechteren. De Doctor begon af te geven op zo’n beetje alles wat Ariëns deed. De toon van zijn brieven aan hem werd steeds kribbiger en neerbuigender. Ook wantrouwender, want Schaepman besefte dat Ariëns de directieven van zijn voormalige leermeester systematisch naast zich neerlegde. 

Ariëns ervoer de vermaningen van de Doctor steeds meer als hinderlijke bemoeizucht. Op den duur viel ook in de corresponden�e van Ariëns weinig positiefs meer over Schaepman te lezen. In de herfst van 1895 typeerde hij diens directieven zelfs als ”één en al oorvegen”. In een brief aan Schräder liet hij weten: ‘Wil de Doctor me de vriendschap opzeggen? ’t Zij zo!’ 

Zoals we hebben gezien ging Ariëns met toenemende regelmaat tegen Schaepmans adviezen in, zonder zich tegenover hem nog langer te verantwoorden. Die raakte daar steeds vaker geïrriteerd door. Dat blijkt uit het volgende citaat, uit een brief die hij op 25 juli 1896 aan Ariëns schreef: 

18 b – Klikken voor citaat Schaepman 

Ik moet U eens even openhartig zeggen, dat de houding, die Gij reeds sedert enige tijd tegenover
mij aanneemt, mij wel een weinig begint te vervelen. Als Gij ergens mee vastzit en mij noodig hebt, dan komt Gij aankloppen. Maar overigens laat Gij mij overal buiten en doet alsof ik niet bestond. En Gij maakt het soms nog wat zonderlinger. Ik wil Uw goede trouw niet verdenken, maar het heeft er veel van weg, alsof Gij liefst zonder mij scheep gaat. Mij wel! 

Het was Schaepman inmiddels steeds duidelijker geworden dat sociale belangengroeperingen zich ook politiek moesten presenteren. Ariëns daarentegen was een zielzorger, geen politicus. Die zag er niet de zin van in om de arbeiders politiek te scholen, zodat ze zelf ook voor hun politieke belangen konden opkomen. Wel was hij het met Schaepman eens dat ze zich op sociaal gebied dienden te hervormen.
Ariëns vond dat hij daarbij socialistische middelen moest gebruiken, om op die manier de katholieke arbeiders van de populaire socialisten weg te houden, terwijl Schaepman, met zwijgende goedkeuring van het episcopaat, riep dat Ariëns hiermee zijn hand overspeelde. 

Wat in hun verschillen van mening duidelijk meespeelde was dat de kapelaan een man van de praktijk was en de Doctor vooral iemand van de theorie. Dat zag Ariëns’ medestrijder, kapelaan Schräder, zelf ook een practicus, heel scherp. In een brief aan Jan van Schaik, geestelijk adviseur van het R.-K. Werkliedenverbond en een oud-leerling van Schaepman, zou hij in juni 1933 schrijven: 

18 c – Klikken voor citaat Schräder 

Schaepman stond als professor en Kamerlid
helemaal buiten de dagelijkse gang van zaken.
Hij had geen persoonlijk contact met den werkman, terwijl Ariëns als kapelaan in een fabrieksstad ieder
dag midden tussen het werkvolk stond, met apostolische liefde het volk beminde, alles, letterlijk alles er voor ten offer bracht. Alles liep naar Ariëns toe. 

Kort na het overlijden van Ariëns zou een arbeider het nog treffender zeggen: ’Schaepman respecteerden we, maar van Ariëns hielden we”. Ondanks zijn schuchtere verlegenheid legde laatstgenoemde een ongedwongen omgang met mensen van alle soort aan de dag die Schaepman miste. Of, zoals wijlen de Nijmeegse hoogleraar Jan Roes over Ariëns schreef: 

18 d – Klikken voor citaat Jan Roes 

‘Niet eens zozeer door zijn uiterlijke beschaving als wel door een belangstelling van binnenuit voor de ander en zijn problemen, was hij in staat vrijwel iedereen voor zich in te nemen.’ 

Het oude gezegde ‘waar twee kijven, hebben twee schuld’ is ook van toepassing op de verstandhouding tussen beide mannen. Schaepman was de ideoloog van de lange termijn. Als geschoold politicus deinsde hij er niet voor terug om, indien nodig, kronkelpaden te bewandelen. Ariëns die geen sterk tacticus was, benauwde dat. 

Behalve bovenvermelde verschillen van mening en inzicht die ertoe leidden dat Schaepman en Ariëns geleidelijk steeds verder uit elkaar groeiden, was er ook nog het verschil in persoonlijkheid. De Doctor, groot, bonkig en gezet, daverend van stem en dominant, was een opvliegende persoonlijkheid die geen tegenstand uit de weg ging. De kapelaan, slank en tenger, zacht pratend, melancholisch, eigenzinnig en toch vol onzekerheid, vermeed confrontaties juist zo veel mogelijk. Het beeld dringt zich op van twee honden: een zware dog (Schaepman) en een lichte hazewind (Ariëns). De een viel aan en liet nooit meer los, de ander handhaafde zich door vlugge en ontwijkende bewegingen, zonder dat hij ooit hard blafte. 

Dia 19: Foto Adolf Daens 

Schaepman vond Ariëns uiteindelijk een wat bangelijke, onzekere en grillige persoonlijkheid. Deels ten onrechte, want de frêle kapelaan had een dikkere huid dan op het eerste gezicht leek. Maar voor een deel was de typering terecht. Ariëns was een weifelaar. Zijn dadendrang ging, volgens Roes, soms ‘gepaard met een haast even ongedurige angstvalligheid die zijn medewerkers regelmatig in hoge mate vermoeide’. Een voorbeeld van die wankelmoedigheid openbaarde zich in augustus 1897. Toen werd bekend dat de Vlaamse voormalige priester en sociale activist Adolf Daens in Enschede en Hengelo lezingen zou komen houden. Ariëns overwoog de bijeenkomst in Enschede bij te wonen. Na afloop wilde hij dan roepen dat een priester die zijn eed van gehoorzaamheid aan zijn bisschop schond elke autoriteit miste. 

Voor alle zekerheid vroeg hij om het oordeel van aartsbisschop Van de Wetering en dat van Herman Schaepman. Beiden raadden hem de actie af. Ariëns besloot vervolgens een third opinion te vragen aan de secretaris van de Luikse bisschop Doutreloux. Deze gaf hem hetzelfde negatieve advies. 

Nog niet helemaal zeker wat te doen nam Ariëns opnieuw contact op met Schaepman. En toen deze bij zijn oordeel bleef, vroeg hij ook Gisbert Brom, rector van het hospitaal Johannes de Deo in Utrecht, om raad. Pas daarna besloot hij thuis te blijven. 

Wat Schaepman betref, die kon men veel verwijten, maar een weifelaar was hij zeker nietAriëns ervoer hem juist als een bazige man, vol onstuimige dadendrang. Een intellectuele gigant voor wie hij ontzag had en die hij niet durfde tegen te spreken.

Omgekeerd zag de Doctor aanvankelijk in de kapelaan een nuttige medewerker voor de sociale reuzenarbeid die er te verrichten viel. Na verloop van tijd begon hij zich echter steeds vaker te ergeren aan ‘dat meisje’ - zijn eigen woorden - dat zo braaf en volgzaam leek, maar in de praktijk vaak eigenwijs was en dat de dwingende adviezen van de ‘meester’ regelmatig negeerde. 

Over meisjes gesproken. In de omgang met vrouwen legde Ariëns een overdreven preutsheid aan de dag die Schaepman ten enenmale miste. De priester uit Enschede vermeed angstvallig alles wat hem ook maar enigszins in verleiding kon brengen. Wat dat betreft was hij echt een kind van zijn, dat wil zeggen Victoriaanse, tijd. 

Weliswaar had Schaepman tijdens zijn seminarietijd vrouwen, zijn eigen moeder uitgezonderd, met apen vergeleken, toch ontwikkelde hij later een positievere, meer ontspannen houding tegenover het vrouwelijk geslacht dan Ariëns. Al hield ook hij zich strikt aan de celibaatsgelofte. En net als Ariëns vond Schaepman de vrouw duidelijk ondergeschikt aan de man. Reden waarom hij zijn leven lang een tegenstander van het vrouwenkiesrecht bleef. Zeker voor nonnen. De gedachte alleen al dat die naar de stembus zouden gaan, vond hij lachwekkend. 

Dat Schaepman zijn adviezen in de vorm van bevelen goot, schoot Ariëns geregeld in het verkeerde keelgat. Al zei hij hem dit nooit recht in het gezicht. Daarvoor had hij een te grote eerbied voor de man. Zijn hele leven bleef dit positieve sentiment in hun contacten een rol spelen. In Ariëns’ eigen Schaepman-biografie prees hij de Doctor, ondanks alle conflicten uit het verleden, de hemel in.
Overigens had Schaepman vaak niet in de gaten hoe hard zijn verbale stoten bij Ariëns aankwamen. Aan de andere kant krijg je soms begrip voor het ongeduld van de Doctor in zijn contacten met de wat dromerige, vooral in geldzaken zeer naïeve kapelaan. “Vriendlief”, zo hield hij hem voor, “idealisme is goed, romantiek is mooi, maar de praktijk is alles”. 

Dia 20 a: Foto Afdruk Encycliek Rerum Novarum 

De irritatie tussen beide mannen bereikte een hoogte- of beter gezegd dieptepunt toen Ariëns op 15 april 1898 in De Werkman, het orgaan van de Diocesane Bond, vier herdenkingsartikelen publiceerde over Rerum Novarum. Daarin herschreef hij deze befaamde sociale encycliek van paus Leo XIII in een voor arbeiders begrijpelijker taal. Werkgevers noemde hij recht voor z’n raap, ‘gewetenloze bloedzuigers en schurken’, en arbeiders ‘slachtoffers van pure winzucht’. Schaepman zag zijn kans schoon. Hij nam als bondsadviseur contact op met mgr. Van de Wetering en liet daarna, namens de aartsbisschop, weten dat het ongepast was de woorden van de encycliek in dergelijke ruwe taal weer te geven. Hij stuurde ‘een paar bemerkingen’ op het artikel naar de redactie van de Werkman en eiste dat ze in het blad werden geplaatst. 

Ariëns voelde er niets voor om in zijn eigen tijdschrift publiekelijk te worden gekapitteld. Daarom stelde hij zelf een rectificatie op en legde die voor aan Van de Wetering. Die vond dat hiermee de zaak was afgedaan. Schaepman bleef er echter op staan dat zijn stuk zou worden geplaatst. Prompt nam Ariëns ontslag als redacteur en verloor zo een belangrijke spreekbuis. 

Negen maanden later, op 14 januari 1899, beëindigde de Doctor definitief het partnerschap met Ariëns. Hun samenwerking was in zijn ogen eerder tegenwerking geworden. Tot die dag was Schaepman zijn brieven aan Ariëns altijd begonnen met ‘Amice’ (vriend). En zelfs in het schrijven van 24 december 1898 had hij hem nog verzekerd: “Ik heb niets tegen U”. Maar de laatste van de 86 brieven die Ariëns op 14 januari van Schaepman ontving begon ineens met een koele: WelEerw. Zeergel. Heer. Daarop volgde: 

Dia 20 b – Klikken voor citaat Schaepman 

Het is het best in zaken de verantwoordelijkheid
te laten, waar zij behoort. Ik kan in deze geen advies geven, ik heb af te wachten. De verantwoordelijkheid berust bij U voor Uw houding en ik kan mij daar geen deelgenoot van maken. 

En deze kille woorden sloten af met: “Inmiddels met alle hoogachting, Uw dw.(dienstwillige) Dr. Schaepman”. Maar in het openbaar zijn beide mannen elkaar ook sindsdien nimmer afgevallen. 

Schaepman had lange tijd veel respect voor Ariëns. Dat bleek onder meer tijdens zijn rede ter ere van het eerste lustrum van de Diocesane Bond. Daarin sprak de Doctor op warme toon over hem. En toen Ariëns in het voorjaar van 1896 tijdens een vergadering een flauwte kreeg en in elkaar zakte, stuurde Schaepman hem een brief vol goedbedoelde aansporingen om zich meer in acht te nemen. Dat de kapelaan zich daar weinig van aantrok kan men moeilijk Schaepman aanrekenen. Zonder de steun en de raadgevingen van zijn voormalige leermeester zou Ariëns in Twente qua sociale vooruitgang niet hebben kunnen bereiken wat hij daar allemaal heeft gerealiseerd. Omgekeerd had Schaepman in zijn eentje geen R.-K. Werkliedenbond kunnen opzetten, als voorloper van een landelijke katholieke vakbond. Van Schaepman kwam de taakomschrijving, het program, de begeestering. Van Ariëns het getuigenis, de werkmethode én het grote. 

Dia 21: KDC-Dia sterfbed Schaepman 

Na zijn dood op 21 januari 1903 bleek tot veler verrassing dat de Doctor in zijn testament had laten vastleggen dat Ariëns hem diende op te volgen als Tweede Kamerlid. Wat terecht niet gebeurde, want Ariëns was daarvoor totaal ongeschikt. 

Op zijn beurt zat Ariëns 26 jaar later, op een koude januaridag, te luisteren naar de herinneringen die professor Johannes Hoogveld, ook een oud-student op Rijssenburg, via de radio ophaalde aan de laatste dagen van hun beider leermeester. De 67-jarige Ariëns hield het niet droog. Verwijzend naar Schaepman snikte hij: ‘Op die manier is doodgaan heerlijk!’ Ruim een half jaar later zou Ariëns zelf overlijden. 

En zo rusten ze nu allebei toch in vrede! De een, Schaepman, op het Campo Sancto dei Teutonici e dei Fiamminghi in Rome, de ander, Ariëns, op de begraafplaats Beerenstein in Maarsen. Of ze in het hiernamaals hun vriendschappelijke relatie hebben hersteld blijft, net als het bestaan van het hiernamaals zelf, een open vraag. 

Ik dank u.