Ariënsvereerder Gerard Brom

Ariëns Lezing 2019 zoals gehouden door Dr. Paul Luykx, historicus en Gerard Brom biograaf, in het Ariënsinstituut Aartsbisdom Utrecht op donderdag 20 juni 2019 te Utrecht

arienslezing2019a

In de geschiedenis van de Ariënsverering heeft Gerard Brom (1882-1959) een hoofdrol gespeeld. Maar wie was deze geboren Utrechter eigenlijk? En wat hield die hoofdrol precies in? In het navolgende wordt eerst wat nader ingegaan op de persoon van Brom en op zijn rol in het katholieke leven van de eerste helft van de twintigste eeuw. Vervolgens komt zijn verhouding tot de vereerde Ariëns ter sprake. Vanaf zijn jonge jaren tot aan het overlijden van de priester in 1928 onderhield Brom drukke contacten met hem. Daarna was hij jarenlang voorzitter van het Ariënscomité. Van de getuigen in het eerste zaligverklaringsproces in 1958 was hij zonder twijfel de belangrijkste.[1]

Brom en de katholieke ontluiking

De titel van mijn biografie typeert hem als Heraut van de katholieke herleving. Levenslang heeft Brom het als zijn taak opgevat de Europese, en dan met name Nederlandse samenleving en cultuur weer in het juiste, katholieke spoor terug te brengen. Die samenleving en cultuur waren immers door allerlei moderne verschijnselen: protestantisme, Verlichting, liberalisme, socialisme, feminisme, et cetera, ver van de christelijke erfenis in zijn katholieke gedaante afgeraakt. Waar het maar kon heeft hij zijn stem laten horen om het belang van een katholieke kijk op alle mogelijke zaken en een katholieke oplossing voor ieder probleem te onderstrepen - vooral voor culturele en wetenschappelijke. Een organisatieman was hij niet, althans niet in de eerste plaats, eerder de intellectuele motor achter allerlei initiatieven die zijn hoge idealen moesten dienen.

‘Katholieke herleving’ was geen exclusief Nederlands verschijnsel - dat volgt al uit de juist vermelde achtergronden - maar profileerde zich bij ons door de combinatie met het streven naar emancipatie van de katholieke bevolking na eeuwen van achterstelling in de tijd van de Republiek. Zodoende kon L.J. Rogier, naar Broms eigen zeggen een van zijn knapste leerlingen, in zijn grote overzichtswerk over die katholieke herleving in de negentiende en twintigste eeuw in Nederland, behalve godsdienstig-kerkelijke ook maatschappelijke, culturele en politieke kanten ervan aan de orde stellen. In verband met ons thema is Rogiers stelling in het omvangrijkste en belangrijkste hoofdstuk van het boek erg relevant. ‘De kwarteeuw der ontluiking’ heet het en hij doelde daarmee op het eerste kwart van de twintigste eeuw, toen de herleving in een stadium van talrijke concrete initiatieven belandde. [2] De achtergrond van die intensivering en expansie, van die ontluiking, vormde natuurlijk de modernisering van ons land die in de decennia rond 1900 in een stroomversnelling was geraakt. Een ontloken katholicisme zou zijn verantwoordelijkheid moeten nemen en een zo duidelijk mogelijk stempel op dat moderniseringsproces moeten drukken. Een bijkomende factor vormde in een wat later stadium de Eerste Wereldoorlog. Die demonstreerde naar veler overtuiging het failliet van de bestaande beschaving, de ‘Untergang des Abendlandes’ - hetgeen kansen bood voor een alternatieve, betere, bij voorbeeld christelijk-katholieke cultuur.

arienslezing2019b
Gerard Brom portret door Toorop uit 1925

Waarom is dit alles voor de biografie van Brom van zo’n belang? Zonder een al te strikte scheidslijn en zeker geen plotselinge, in zijn levensloop te willen aanbrengen, vertonen de jaren tot ongeveer 1925 talrijke sporen van een bijna obsessief streven aan die ontluiking bij te dragen, er vorm aan te geven. De radicaal-idealistische toon en zijn dito gedrag waarmee hij de bestaande ‘liberale’ wereldbeschouwing en werkelijkheid afwees en een katholieke omarmde, doen zonder meer utopisch aan. Van de ontluikingsepisode is Brom een representant op de radicale vleugel. Rogier heeft dat ooit aldus geformuleerd dat ‘in die jaren […] Gerard Broms naam alleen al een manifest, een klaroenstoot’ [3] was. En inderdaad: luidruchtig klaroengeschal dient herauten nogal eens als middel tot hun doel. Ik noem, in chronologische volgorde een viertal tekenende activiteiten van Brom uit deze jaren en noteer erbij wat ervan is geworden…

Ten eerste. Het maandblad waaraan hij tien jaar lang leiding gaf, De Beiaard (1916-1925), stelde zich ten doel op de kortst mogelijke termijn alle beschikbaar katholiek talent te mobiliseren, daarbij alle levensgebieden te bestrijken en zich niet alleen op katholieken, maar ook op protestantse christenen te richten. Ondanks hoge waardering die het blad hier en daar oogstte, werden die doelen bij lange na niet gehaald en hield Brom het na tien jaar voor gezien.

Vervolgens: in 1918 nam hij het initiatief tot de oprichting van een ‘Comité tot bekeering van Nederland’, niets minder dan dat. Hij vond de bestaande organisaties, veelal onder leiding van seminariedocenten, veel te tam en te defensief. Maar de bisschoppen waren bang voor een verstoring van de verhouding met ‘het protestantse Nederland’ als gevolg van al te nadrukkelijke bekeringsactiviteiten. Na enkele jaren stierf het Comité een zachte dood.

Ten derde. Tussen 1920 en 1923 kreeg Brom een apart voor hem gecreëerde aanstelling bij de Unie van katholieke studentenverenigingen om in de diverse universiteitssteden het godsdienstig vuur onder de leden aan te wakkeren dat door gezelligheidsstrevingen dreigde te doven. Maar na één, twee jaar zorgde een omvangrijke oppositie van studentenkant ervoor dat hij er het veld moest ruimen. En tenslotte: in het tot stand komen van de Nijmeegse Katholieke Universiteit in 1923 speelde hij een hoofdrol. Maar voor zijn streven naar katholieke vorming van studenten naast vakkennis, en vooral ook naar het beoefenen van ‘katholieke wetenschap’ in plaats van ‘wetenschap door katholieken’ kreeg hij, ook onder zijn collega’s maar weinigen mee. ‘Ik heb me nooit zo eenzaam gevoeld als in Nijmegen aan de universiteit’, zo staat in zijn autobiografie te lezen.[4]

Een meer realistische, tweede levenshelft

Brom ‘zag over de werkelijkheid van vandaag heen in het droomland van morgen […]’[5], aldus een typering van de eerder genoemde Rogier. Dat je dan voortdurend teleurgesteld wordt, is geen wonder. Broms tweede levenshelft demonstreert meer aanpassing, meer werkelijkheidszin, al ontbrak het hem nooit aan hoge idealen. Maar het verschil is duidelijk. Neem bij voorbeeld zijn veranderende houding tegenover protestanten. Heel illustratief hiervoor was het dat hij eind jaren 1920 het initiatief nam tot een jaarlijkse samenkomst van een aantal katholieke en protestantse theologen, de zogenoemde professorenkring, waarbij steeds een kerkelijk-theologisch thema (het dogma, het pausdom, liturgie, heiligenverering…) van beide zijden uit werd toegelicht en daarna zo vreedzaam mogelijk bediscussieerd. Aan protestantse kant was het de Groningse theoloog en godsdienstwetenschapper G. van der Leeuw die als contactman optrad en met wie Brom in een heel goede, vriendschappelijke verhouding kwam staan. De kring heeft tot lang na Broms overlijden voortbestaan.

arienslezing2019c
Gerard B. Brom 1882-1959

Maar ook anderszins werden zijn toon en houding in veel opzichten gematigder. In 1935/6 stond hij tweemaal op de eerste plaats bij een hoogleraarsbenoeming resp. aan de universiteit van Leiden en Amsterdam. In beide gevallen liep een en ander slecht voor hem af, maar bij een voortgezette harde koers als waarvan hij eerder blijk had gegeven, zou hij natuurlijk geen schijn van kans op een eerste plaats op de voordracht hebben gemaakt. Ik vermeld hier alleen nog dat hij in Leiden o.a. de steun van niemand minder dan Huizinga kreeg, die bij de procedure betrokken was. Met de Leidenaar onderhield hij levenslang een wat afstandelijke, maar respectvolle verhouding.

Vanaf zijn hoogleraarsbenoeming In Nijmegen, 1923, kwam het accent van zijn bezigheden natuurlijk ook steeds meer te liggen op onderwijs en begeleiding, eerst op het gebied van de kunstgeschiedenis, na 1945 op dat van de neerlandistiek. En op wetenschappelijk werk. Zijn literatuurlijst omvat honderden nummers, waaronder tientallen monografieën en biografieën. Die lagen voor een flink stuk op het gebied van de geschiedenis van het katholicisme, maar zeker niet exclusief. Zo was hij de eerste om een overzicht te beproeven van de koloniale kunst en literatuur, Java in onze kunst (1930), en hield hij zich in een paar boeken bezig met de verhouding tussen literatuur en beeldende kunst in verschillende tijdvakken.

Ook deed hij van zich horen als, wat we tegenwoordig noemen opiniërende ‘publieksintellectueel’. Hij schreef veelvuldig in kranten en bladen en trad als spreker op voor talloze gezelschappen, ook hier: vooral voor katholieke, maar zeker niet alléén voor katholieke. En voor zijn thema’s gold hetzelfde. Met name mag gewezen worden op de uiterst principiële houding die hij steeds heeft ingenomen tegenover fascisme en nationaal-socialisme. Hij was lid van het Comité van Waakzaamheid van anti-nationaal-socialistische intellectuelen, samen met nog een handvol katholieke voortrekkers, tot de aartsbisschop deelname verbood omdat ook communisten er deel van uitmaakten, hij werd al in de zomer van 1940 gearresteerd en daarna in Arnhem zes weken vastgehouden en verhoord. En schreef daarna desondanks, hoe riskant ook, wel eens in een illegaal blad.

Na 1945, vooral na 1952, het jaar van zijn terugtreden als hoogleraar, raakte Brom in de culturele en kerkelijke actualiteit echter vrij snel op de achtergrond, behoudens misschien als schrijver van een aantal boeken. In 1959 maakte de dood een einde aan een overvol en geëngageerd leven.

Achtergrond van de Brombiografie

Heel even een zijpaadje in. Hoe is het tot mijn boek gekomen? Daarin heeft de ook in de kring van het Ariënscomité bekende Jan Roes een rol gespeeld, in de jaren 1960 in Nijmegen mijn studiegenoot bij de afdeling Geschiedenis. Vanaf zijn studietijd was Jan geboeid door de kerkelijke houding ten aanzien van de negentiende en vroeg-twintigste-eeuwse sociale kwestie. Zijn doctoraalscriptie schreef hij over het optreden van de bekende Duitse bisschop en sociaal hervormer Von Ketteler, na zijn benoeming als directeur van het Katholiek Documentatie Centrum (KDC) in 1969 stimuleerde hij onderzoek naar de katholieke arbeidersbeweging en publiceerde daar ook zelf over, onder meer over de door hem bewonderde Ariëns. Naast enkele artikelen zijn in dat verband vooral te noemen: de dikke bundel preken en andere teksten van de sociale priester (een misschien iets te wetenschappelijke editie om brede verspreiding te vinden) en een veel kortere Ariënsbiografie als intern document in de zaligverklaringsprocedure.[6] Hij was een tijdlang Ariënscomitélid.

Een andere onderzoeksinzet van hem was zijn streven om katholieken van allerlei rang en stand ‘aan de praat’ dat wil zeggen aan het schrijven te krijgen over hun persoonlijke ervaringen tijdens de jaren van ‘de katholieke herleving’, zo men wil de ‘verzuiling’. Een en ander resulteerde in de zogenoemde Memoreeks, eerst als KDC-editie, later als uitgave van uitgeverij Valkhof Pers. En hier verschijnt Gerard Brom ten tonele, zij het niet binnen die reeks. Jan kende natuurlijk Broms dikke, tweedelige Ariënsbiografie en wist dus van diens Ariënsverering. Maar als beheerder van Broms persoonsarchief dat tot de KDC-documentatie was gaan behoren, ontdekte hij ook de verzegelde klapper met honderden losse aantekeningen die Brom in de jaren 1957-1959 zo tussendoor had neergepend als basis voor een nader uit te werken autobiografie. Zijn overlijden verhinderde dat. Kennisname van de inhoud bracht Jan en mij - ik was toen verbonden aan de Geschiedenisafdeling van de Nijmeegse Letterenfaculteit - op het idee van een bewerking en uitgave van wat ging heten Een katholiek leven, Broms autobiografie, in 1987. Bovendien liet hij een bibliografie van Broms publicaties en een inventaris van diens archief vervaardigen: onmisbare instrumenten voor een toekomstige biograaf. Ik heb altijd de indruk behouden dat Jans waardering voor Brom alles te maken had met diens Ariënsverering. Voor mij betekende het werk aan de autobiografie een eerste kennismaking met Brom. Meer dan 25 jaar later kwam het tot de publicatie van Heraut van de katholieke herleving.

Eerste contacten

Hoe zijn Brom en Ariëns met elkaar in contact gekomen? Dat gebeurde toen Brom in de hoogste klas van het Bisschoppelijk College in Roermond zat, in 1898. Daar kwam Ariëns toen een afdeling van Sobriëtas oprichten, de katholieke drankweerorganisatie. Hij riep er in een lezing de hogere standen op om door lidmaatschap in de drankbestrijding voor te gaan, met als gevolg, zo noteert Brom ironisch in zijn autobiografie ‘dat deken en burgemeester allebei in de pauze verdwenen.’ [7] Hem persoonlijk zette de priester daarentegen voor zijn gedachtegoed en idealen in vuur en vlam. Levenslang bleef hij geheelonthouder en speelde als bestuurder en meer nog als propagandist en publicist in de drankweerbeweging een rol. Daarbij bedenke men dat er een nauw verband bestond tussen drankweer en het streven naar een oplossing van de sociale kwestie. De volksklasse, ook de katholieke, werd rond 1900 nog steeds geteisterd door drankmisbruik met alle gevolgen van dien.

Dat de drankbestrijding in katholieke kring zo moeizaam verliep, viel te wijten aan het meer dan ambivalente standpunt dat de clerus ter zake innam. ‘Het gemeenschappelijk wijndrinken op de pastorie na gedane arbeid, door celibataire mannen in de bloei van hun leven was een onuitroeibare traditie.’[8] En Brom ging dat merken ook! Toen hij in 1909 een overzicht van de katholieke drankweerinitiatieven tot dan toe publiceerde, De Nieuwe Kruistocht, kreeg hij juist van klerikale kant de kous op de kop. In een hele reeks beschouwingen op de voorpagina van de ‘pastoorskrant’ bijgenaamde De Tijd kraakte priester en hoofdredacteur Piet Geurts het boek genadeloos af.

In de jaren na zijn afstuderen en zijn promotie als neerlandicus, dit laatste in 1907, voorzag Brom, inmiddels ook gehuwd, in zijn levensonderhoud als leraar. Als zodanig kon hij echter bepaald geen succes worden genoemd. Het liefst zou hij een onafhankelijk publicist zijn geworden, en dat met name op het gebied van de geschiedenis van kerk, kunst en cultuur. Vandaar zijn verlangen ooit een paar jaar in Rome te leven, te studeren en rond te kijken. Hij wilde er vooral werken aan een groot boek dat een definitieve weerlegging van de Reformatie zou leveren. Maar wie zou dat betalen, zoete lieve Gerardje? De oplossing kwam uit de koker van Ariëns die veel kwaliteiten had, onder meer ook die van een aartsbedelaar. Zonder veel moeite lukte het hem, vooral bij een rijke Helmondse ondernemer, de nodige pecuniën los te peuteren waarmee Brom en zijn vrouw zo’n anderhalf jaar in Italië, met name in Rome, konden leven en werken. Het laat zich raden dat hun band er aanzienlijk door is versterkt.

De Ariënsvereerder

Na Broms terugkeer uit Rome bleven beiden in geregeld contact met elkaar. Ariëns volgde de carrière van de veel jongere geloofsgenoot met aandacht en belangstelling, reikte hem bij verschillende gelegenheden de helpende hand, ook in financieel opzicht, bij voorbeeld bij de uitgave van De Beiaard of bij Broms initiatieven als secretaris van de Unie van katholieke studentenverenigingen. Brom ging behoren tot een inner circle van Ariënsvrienden, afkomstig uit gevarieerde sectoren van het kerkelijke, sociale en culturele leven van de Nederlandse katholieken.

arienslezing2019d
Veertigjarig priesterfeest Ariëns op 11 september 1922 met kern van vrienden, Gerard Brom staande derde van rechts

De priester overleed in 1928. Al snel constitueerde zich toen een comité dat zich, onder leiding van politicus Ruijs, ten doel stelde de verering van Ariëns te intensiveren. Voorlopig hoogtepunt van zijn activiteiten werd de opdracht aan beeldhouwer August Falise voor een Ariënsstandbeeld, dat in 1934 in Enschede werd onthuld. Brom was er maar heel zijdelings bij betrokken, zowel bij het comité als zodanig, als bij de opdracht voor het beeld, want hij achtte de artistieke kwaliteiten van de van oorsprong Vlaamse kunstenaar niet al te hoog. Meer contact had hij met pastoor Van Koeverden in Maarssen, die al veel langer bezig was documentatie van en over Ariëns te verzamelen.

Pas in 1935 kwam het tot een inmiddels wat gewijzigd Comité dat zich op de voorbereiding van een zaligverklaringsproces ging richten.

Ook hierbij was Brom aanvankelijk niet direct betrokken, maar dat werd anders toen voorzitter Ruijs in 1936 overleed. Toen werd Brom als diens opvolger aangesteld, een functie die hij tot 1948 heeft bekleed, het jaar waarin L.J. Rogier het stokje van hem overnam. Tot aan de bezettingstijd ontplooide het Comité een aanzienlijke hoeveelheid activiteiten: het verspreiden van brochures en meer nog van prentjes, al dan niet met de bekende

afbeelding van Jan Toorop; Comitéleden hielden voordrachten bij de vleet, waarvan Brom een aanzienlijk deel voor zijn rekening nam; jaarlijks vond op de begraafplaats in Maarssen een herdenking plaats; en Brom organiseerde een tentoonstelling, in Nijmegen en Utrecht, van voorwerpen, archiefstukken en dergelijke meer die een beeld van Ariëns konden oproepen.

arienslezing2019e
Ariënsraam in opdracht van Gerard Brom in 1938 gemaakt door Willem Mengelberg, geschonken aan franciscanerklooster in Drachten. Het raam is na wijziging van het gebouw van klooster naar gemeentehuis onvindbaar.

Met het plaatselijke comité in Enschede onder leiding van pastoor Geertman bestond geregeld overleg, onder meer over de financiering van een daar te bouwen Ariënskerk. Bij dit alles stond Brom er natuurlijk niet alleen voor, met name is hier de bijdrage van Comitésecretaris pater Bruna te vermelden.

Niettemin was er één taak die geheel op de schouders van Brom kwam te liggen: het schrijven van een biografie. En die kwam er, in twee dikke delen. Voor een zaligverklaringsproces is een biografie een vereiste omdat iemands zalig- of heiligheid uit zijn of haar levensloop moet blijken. En voor het overige is het uiteraard ook een goed middel om de betrokkene beter of nog beter bekend te maken en op die manier een breed draagvlak voor de procedure te scheppen, zodat aan de eis van ‘fama sanctitatis’, de ‘roep van heiligheid’ wordt voldaan. Uit het archiefmateriaal blijkt dat door het Comité verschillende priesters zijn benaderd om de klus te klaren, maar dat geen van hen bereid of in staat was de veeleisende taak op zich te nemen. Zodat het erop lijkt dat Brom op zeker moment de knoop heeft doorgehakt en de taak aan zich getrokken heeft.

Hij heeft er een ongelofelijke hoeveelheid materiaal voor bestudeerd, archieven, gedrukte documentatie, en mondeling via interviews verkregen informaties. Hij kreeg er de steun van tientallen relaties en medewerkers voor die allerlei kwesties uitplozen en hem de resultaten van hun speurwerk meedeelden. Mijn indruk is dat hij dat ook opzettelijk zo deed. Hij wilde zoveel mogelijk mensen en instanties bij het werk betrekken, om daarmee de indruk van een breed ondersteund initiatief te scheppen. Ook naar het lezerspubliek toe heeft hij zich ingespannen om een zo toegankelijk mogelijke stijl te schrijven en daarmee zoveel mogelijk mensen te bereiken. Het moet hem moeite hebben gekost, want zijn wetenschappelijke publicaties kan men met de beste wil van de wereld niet steeds gemakkelijk leesbaar noemen. Het publiek waarop hij mikte moet hij wel vooral in de richting van de katholieke arbeidersbeweging hebben gezocht, want uit de tien, twintig uitgevers die hem in de loop van de jaren benaderd hebben, koos hij Urbi et Orbi, een aan het katholiek werkliedenverbond gelieerd bedrijf.

Het verbaast dan ook niet dat vooral natuurlijk in deel een, maar ook nog in twee, veel nadruk valt op Ariëns’ werk als sociale voorman, als pionier van de katholieke arbeidersbeweging. Niettemin komen vooral in het tweede deel ook andere kanten van zijn persoon en werk aan de orde: zijn parochiewerk, apologetische initiatieven, zijn verzet tegen het integralisme, zijn persoonlijk godsdienstig leven - om maar een greep te doen. Van het laatste hoofdstuk, met zijn samenvattende uiteenzetting van Ariëns’ sociale inzet, godsdienstige motivering en persoonlijke deugdzaamheid kan men veilig vaststellen dat het een schets was ‘die zo door de postulator van een zaligverklaringsproces zou kunnen worden overgenomen.’[9]

Als gevolg van de repressieve maatregelen van de bezetter en de afwezigheid van een (katholieke) openbaarheid is er over de publieke ontvangst van het boek weinig te zeggen, recensies waren er nauwelijks. Uit andere bronnen valt echter af te leiden dat die ontvangst onder de Ariënsvereerders heel positief was, en dat geldt ook voor de reacties op de bewerking van de biografie in één deel, die na de oorlog verscheen. Toch blijkt Broms ‘zaligverklaringstoon’ en dan met name zijn neiging tot clair-obscur kritiek te hebben opgeroepen. Om de kwaliteiten van zijn held te onderstrepen had hij hem met name sterk afgezet tegen de figuur van de priester-politicus Schaepman. Vooral in het Utrechtse aartsbisdom staken, naar het schijnt, sommige geestelijken, bewonderaars van Schaepman, daarom de koppen bij elkaar en lieten Brom ook wel van hun ongenoegen blijken. Het scherpst uitte zich echter pater Molkenboer, een goede bekende van Brom, die in een gestencilde brochure niet alleen die kritiek verwooordde, maar zelfs in de aanval ging door de zaligheid van Ariëns op een aantal punten te betwisten en zich daarmee impliciet tegenstander van een proces toonde. Het moet voor Brom een koude douche zijn geweest.

Na het voltooien van de biografie traden in Broms leven andere verplichtingen en taken meer op de voorgrond, waaronder zijn nieuwe leeropdracht Nederlandse en algemene literatuurgeschiedenis. Van zijn Ariëns-activiteiten vormde zijn optreden tijdens het diocesane proces beslist het hoogtepunt. Daarover daarom nog een paar woorden.

Het proces

Brom zelf heeft kort na de bezettingstijd geprobeerd het zaligverklaringsproces op de rails te zetten, maar dat is hem niet gelukt, ondanks het feit dat hij zijn timing uitstekend had gekozen.
Hoezo? Net voor kerstmis 1945 was bekend geworden dat aartsbisschop De Jong tot kardinaal was verheven vanwege zijn principiële houding tegenover de nationaal-socialistische bezetter. Kort erna, in februari 1946, organiseerde katholiek Nederland de viering van dat feit op grootse wijze. Ministers, kerkelijke en maatschappelijke leiders waren uit alle hoeken en gaten opgetrommeld om de viering gewicht te geven. Op verzoek van de feesteling was het Gerard Brom die de feestrede mocht houden. En die tekst klonk, zoals valt te begrijpen, als een klok. De eenheid van Vaderland en Moederkerk te bejubelen was uiteraard ‘spekkie naar Broms bekkie’. Zo tevreden was de kardinaal na afloop dat hij als dank aan de spreker het forse bedrag van fl. 500,- liet overmaken. Tegen deze achtergrond ondernam Brom in maart een sonderingspoging bij De Jong via een goede relatie uit het Ariënscomité, pastoor Rientjes van Maarssen: werd het geen tijd voor een proces? Maar uit het verslag dat Rientjes van zijn bezoek aan de kardinaal uitbracht valt te concluderen dat die er op dat moment weinig zin in had stappen in die richting te doen. Hij scheepte de pastoor en kannunik af met een verwijzing naar secretaris Geerdinck, want, zo zei hij, ‘Ik weet absoluut niet, wat zulk een procedure inheeft.’[10] Over de achtergrond van die weigerachtige houding valt te speculeren. Misschien zien we hier opnieuw zekere aartsbisdommelijke reserves tegenover een al te uitbundige verering van een priester die het had gewaagd tijdens zijn leven geregeld de strijdbijl te hanteren tegenover zijn collega uit hetzelfde bisdom, de priester en initiator van de katholieke politieke partij, Herman Schaepman.

Hoe dat zij, het zou nog tot 1956 duren aleer Broms opvolger als comitévoorzitter, L.J. Rogier, op het aartsbisschoppelijk paleis de suppliek kon overhandigen waarin verzocht werd een kerkelijke rechtbank in te richten en daarmee een zaligverklaringsproces te openen. Ik vermoed dat de goede verstandhouding tussen Rogier en de nieuwe aartsbisschop Alfrink, eerder Rogiers collega aan de Nijmeegse universiteit, aan de gang van zaken ten goede is gekomen.

arienslezing2019f
Eedaflegging bij de rechtbank zaligverklaringsproces in 1959

De rechtbank begon zijn werkzaamheden in 1958 en sloot die in 1965 af, waarna Rome aan zet was. Onder de tientallen getuigen die gehoord werden was Gerard Brom zonder twijfel de belangrijkste. Geen wonder, want zowel door zijn eigen, levenslange bekendheid met Ariëns als door zijn naspeuringen ten behoeve van zijn biografie was hij uitstekend op de hoogte van diens levensgang. Tijdens zes zittingsdagen, zomer en najaar 1959, heeft hij de rechtbank uitvoerig in zijn kennis en inzichten laten delen. Broms autobiografie bevat een passage over zijn ervaring met het proces waaruit zijn enthousiasme en hoge waardering blijkt. Hij heeft zijn medewerking aan het proces ervaren als een hoogtepunt in zijn leven. Enkele weken na zijn laatste getuigenis voor de rechtbank kwam hij, nogal plotseling, te overlijden, 30 november 1959.

Stagnatie

Hoewel het stagneren van het zaligverklaringsproces geen onderwerp meer is voor de biograaf van Gerard Brom - daartoe is die biograaf ook niet bijzonder geschikt - heb ik in mijn boek toch een paar overwegingen aangedragen die mogelijk tot een verklaring kunnen bijdragen. Te meer, omdat Broms dikke biografie voor die stagnatie mede verantwoordelijk lijkt te zijn geweest. Zonder er een rangorde in aan te willen brengen noem ik enkele overwegingen.

Ten eerste: hoe zwaar tilde men in het aartsbisdom aan de zaak-Ariëns? Ik vermeldde al de houding van een niet al te geëngageerde kardinaal De Jong, maar ook zijn opvolger Alfrink liep niet over van enthousiasme. In zijn mooie Alfrinkbiografie maakt Ton van Schaik althans melding van een zekere terughoudendheid ten aanzien van de ‘buiten alle gangbare kaders’ vallende figuur Ariëns met ‘zijn nerveuze stadse temperament’.[11] Bovendien refereerde ik al aan kritische reacties op Broms schildering van de tegenstelling tussen Ariëns en Schaepman. Heel wat priesters en gelovigen moeten er zich aan geërgerd hebben. De politieke weg naar herleving en ontluiking was bepaald niet Broms pakkie-an, en aan de persoon van Schaepman had hij grondig de pest.

arienslezing2019g
Gerard Brom de schrijver

Vervolgens, en mede verband hiermee: uit de beschikbare documentatie blijkt dat het idealiserende karakter van Broms biografie hier en daar verzet heeft opgeroepen. In de ogen van Brom wàs Ariëns heilig en hoefde Rome dat alleen nog maar even te bevestigen. Als getuige voor de rechtbank heeft ook L.J. Rogier laten merken dat hij in Broms biografie Ariëns te mooi en diens tegenstanders te lelijk vond afgeschilderd. In de Romeinse processtukken werd die kritiek overgenomen: het boek diende op sommige plaatsen met voorzichtigheid te worden geraadpleegd (‘in nonnullis locis caute est legendus[12]).

En ten derde nog dit. Ook zaligverklaringen en de bijbehorende processen kennen een conjunctuur, zijn onderhevig aan wisselende, door de historische context bepaalde invloeden. Hoewel het moeilijk is om in documentaire zin (dus via overgeleverde documenten) de vinger achter zoiets te krijgen, lijkt het me niet voor twijfel vatbaar dat de geschiedenis van de Ariënsverering annex het proces er een goed voorbeeld van is. Ariëns stierf in 1928, het jaar daarop brak de grote economische crisis uit die wereldwijd en dus ook in Nederland voor grote groepen jarenlang, tot aan het uitbreken van de wereldoorlog, armoede en allerlei sociale problemen, een terugval in welvaart en welzijn met zich meebracht. Regerings- en particuliere initiatieven boden maar mondjesmaat hulp. Dat in dergelijke omstandigheden de verering van de sociale priester en daarmee de acties van het Ariënscomité de wind in de zeilen kregen, hoeft niet te verbazen: zoals eind negentiende eeuw Ariëns en de zijnen voor de volksklasse in het vuur waren gesprongen, zo zouden rechtgeaarde christenen dat in de ellendige jaren dertig opnieuw moeten doen. In die weinig rooskleurige omstandigheden kwam tijdens en na de bezettingstijd voorlopig weinig verandering.

Maar toen in de jaren 1950 en in sterker mate tijdens het erop volgende decennium krachtige economische groei inzette en een welvaarts- of verzorgingsstaat gestalte kreeg die voor de meeste mensen heel gunstige gevolgen met zich meebracht, ontstond er ook voor de Ariënsvrienden een andere situatie. Ik denk dat we ons er niet over moeten verbazen dat toen de activiteiten van het Comité op een lager pitje kwamen staan en dat bij voorbeeld de motivering en dan ook het draagvlak om de Romeinse autoriteiten onder druk te houden, verminderden.

Een zaligverklaringsproces dat in diezelfde tijd speelde en, anders dan het geval Ariëns, wèl tot een succes werd, kan de stelling van de conjunctuurgevoeligheid ondersteunen. Ik doel op het geval van de karmeliet Brandsma. Diens rol in het verzet tegen nationaal-socialisme, zijn arrestatie, gevangenneming en overbrenging naar het concentratiekamp Dachau waar hij in 1942 overleed, dat alles leidde na 1945 tot bewondering en verering voor ‘de martelaar omwille van het geloof’, en vormde de vanzelfsprekende achtergrond voor de brede steun waarop het initiatief van de karmelieten kon rekenen, zodat hun ordegenoot al in 1985 zalig werd verklaard. Een heel ander type tijdscontext of conjunctuur dus als in het geval Ariëns.

Zouden de twee processen elkaar concurrentie hebben aangedaan? Het zou kunnen. Om nog even op Gerard Brom terug te komen: die heeft ten behoeve van Ariëns, zoals we zagen, lange tijd de kar getrokken, maar wilde van medewerking aan de zaak Brandsma niet weten, hoewel hij door de karmeliet-postulator van dat proces daartoe uitdrukkelijk was uitgenodigd. Hij heeft geen gegevens verstrekt en is ook niet als getuige in het Brandsmaproces willen optreden. Tegenover de postulator maakte hij melding van allerlei fricties en erger die er tussen Brandsma en hem hadden bestaan, maar ik geloof niet dat daarin de eigenlijke reden van zijn weigerachtigheid was te zoeken. Die lag eerder hierin dat Brom in de figuur van Ariëns een man heeft gezien die, in een kritieke fase van de Nederlandse geschiedenis als woordvoerder van de arbeidersklasse, samen met voortrekkers uit andere bevolkingssegmenten, een wending aan liberale en kapitalistische vanzelfsprekendheden heeft gegeven. Diens statuur vond hij daarom in objectief-historische zin boven die van Brandsma verheven. Medewerking aan beide processen zou de indruk van gelijkwaardigheid hebben kunnen vestigen, en dat wilde hij beslist voorkomen.

Op dit punt moet ik wel een kleine slag om de arm houden die ik heel even wil toelichten. Ik had namelijk de archivaris van de karmelieten gevraagd om ten behoeve van mijn oordeel in deze kwestie inzage te krijgen in enkele brieven van Brom aan de postulator die in het archief van de orde berustten, maar dat werd me door haar geweigerd, en in beroep tegen die beslissing gaf ook de provinciaal me geen toestemming. Het argument luidde dat die stukken in het gesloten procesarchief berustten. Ik zou zeggen, haal ze daar ten behoeve van ernstig, wetenschappelijk onderzoek dan uit. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat angst voor het nader bekend worden van de bezwaren van een Brandsma-criticus, in casu Gerard Brom, in de beslissing heeft meegespeeld.

Besluit

Toen ik een paar maanden geleden voor de jaarlijkse Ariënslezing werd uitgenodigd, heb ik meteen toegezegd, maar in mijn reactie wel opgemerkt dat het Comité zich moest realiseren het met een profaan historicus van doen te hebben, niet dus met een kerkhistoricus of een anderszins op kerk en theologie betrokken onderzoeker. Waarom stel ik dit aan het einde van mijn verhaal vast?

Misschien heb ik het bij het verkeerde eind, maar ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat de motivering achter de initiatieven van een kleine eeuw Ariënscomité aan het verschuiven is. Onder de reeks leken-voorzitters Ruijs, Brom, Rogier en Steenkamp - allen politici en historici - lag de nadruk in de motieven op Ariëns’ rol als sociale priester. En in een later stadium lagen ook Jan Roes’ motieven als Comitélid zonder twijfel op hetzelfde vlak. Enkele jaren voor zijn overlijden in 1998 heeft hij het manuscript van zijn korte Ariënsbiografie van die strekking in Rome overhandigd aan een bij het proces betrokken geestelijke. Ariëns Priester. Apostel van de menswaardige samenleving was de titel ervan en die drukte de teneur van de tekst goed uit. Wanneer ik als betrekkelijke buitenstaander kijk naar de teksten over Ariëns die door of vanuit het Comité sindsdien zijn gepubliceerd, ben ik er niet helemaal zeker van dat ze alle van hetzelfde sociale engagement getuigen.

Het zou een verlies zijn, zo zou ik als profaan historicus zeggen, wanneer de figuur van Ariëns als sociale pionier zou verdwijnen uit het collectieve, historisch geheugen, de historische canon, niet alleen van katholiek Nederland, maar van Nederland zelf, want daarin hoort hij thuis, samen met een reeks anderen, van sociaal-liberale, socialistische en protestantse kant. Hun achtergronden mogen dan van gevarieerde aard zijn geweest - politiek, ideologisch, spiritueel - het doel èn het effect van hun optreden was een rechtvaardiger samenleving. Het streven daarnaar lijkt me een door en door christelijke opgave. Onze herinnering aan zulke strijdbare figuren dienen we vooral om die reden in stand te houden en te cultiveren.


Over de auteur

Paul Luykx, geboren 1940 in Eindhoven, studeerde Geschiedenis aan de Radboud Universiteit (destijds: Katholieke Universiteit) in Nijmegen en doceerde daarna als docent en hoofddocent aan diezelfde instelling Nieuwste Geschiedenis. In 1991 was hij gasthoogleraar aan het Zentrum für Niederlande-Studien aan de universiteit van Münster (Dld.) en in 1991/2 Fellow aan het Netherlands Institute for Advanced Studies (NIAS) in Wassenaar. Hij publiceerde met name op het gebied van de geschiedenis van de Nederlandse katholieken. In 1987 bezorgde hij samen met Jan Roes de autobiografische aantekeningen van Gerard Brom in het boek Gerard Brom, Een katholiek leven (Baarn, Arbor, 1987). Zijn laatste boek is een biografie van Gerard Brom: Heraut van de katholieke herleving. Gerard Brom (1882-1959) (Nijmegen, Vantilt, 2015).

[1] Het volgende is gebaseerd op een aantal passages in: Paul Luykx, Heraut van de katholieke herleving. Gerard Brom (1882-1959) (Nijmegen 2015). Alleen bij letterlijke citaten wordt naar de betreffende bladzijde van dit boek verwezen.

[2] L.J. Rogier, Katholieke herleving. Geschiedenis van Katholiek Nederland sinds 1853 (’s-Gravenhage 1956). Dit is een bewerking van het eerder verschenen L.J. Rogier en N. de Rooy, In vrijheid herboren. Katholiek Nederland 1853-1953 (’s-Gravenhage 1953).

[3] Geciteerd bij Luykx, Heraut, tegenover 7.

[4] Gerard Brom, Een katholiek leven. Autobiografische aantekeningen bezorgd door Paul Luykx en Jan Roes (Baarn 1987), 178.

[5] Geciteerd bij Luykx, Heraut, 850.

[6] Jan Roes (ed.), Bronnen van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland. Toespraken, brieven en artikelen van Alphons Ariëns 1887-1901 (Nijmegen en Baarn 1982). En: Ariëns Priester. Apostel van de menswaardige samenleving (manuscript 1998) met twee delen teksten als bijlagen.

[7] Brom, Een katholiek leven, 134.

[8] Luykx, Heraut, 109.

[9] Luykx, Heraut, 654.

[10] Geciteerd bij Luykx, Heraut, 831.

[11] Ton H.M. van Schaik, Alfrink. Een biografie (Amsterdam 1997), 123.

[12] Geciteerd bij Luykx, Heraut, 834.
icon1